Dagboek van Krishnamurti – 20 oktober 1973

Hij is het oudste levende wezen op aarde.

Hij is gigantisch in zijn afmetingen, in zijn hoogte en zijn enorme stam.

Te midden van andere sequoia’s, die ook heel oud waren, torende hij overal bovenuit; andere bomen waren aangetast door brand, maar deze droeg daar geen sporen van. Hij had alle lelijke gebeurtenissen uit de geschiedenis doorgemaakt, alle oorlogen van de wereld, alle ellende en alle verdriet van de mensheid, branden en bliksemflitsen, alle stormen van de tijd, zonder erdoor te zijn aangetast, majestueus en volslagen alleen, met een immense waardigheid. 

Er hadden zich branden voorgedaan, maar de bast van deze sequoia’s was in staat die te weerstaan en te overleven.

De luidruchtige toeristen waren nog niet gearriveerd en je kon met deze grote stille alleen zijn; als je zo onder hem zat, rees hij omhoog tot aan de hemel, enorm en tijdloos. Alleen al zijn jaren gaven hem de waardigheid van stilte en de afstandelijkheid van hoge ouderdom. Hij was zo stil als je geest was, zo stil als je hart was en hij leefde vrij van de lasten van de tijd. Je was je bewust van een mededogen dat nooit door de tijd was aangetast en van een schuldeloosheid die geen kwetsuren of verdriet kende. Je zat daar en de tijd ging aan je voorbij en zou nooit terugkomen.

Er was onsterfelijkheid, want de dood had nooit bestaan. Niets bestand behalve die immense boom, de wolken en de aarde. Je ging naar die boom toe en ging erbij zitten en vele dagen lang was het elke dag een zegenig, waar je je pas bewust van werd als je verder dwaalde. Je kon er nooit naar terugkeren om naar meer te vragen; meer was er nooit, meer was in het dal ver beneden. Omdat het niet een door mensen gemaakt heiligdom was, was er een onpeilbare heiligheid die je nooit meer zou verlaten, want ze was niet van jou.

In de vroege morgen, toen de zon de toppen van de bomen not niet had aangeraakt, waren de herten en de beren er; we keken in verwondering en met wijd open ogen naar elkaar: de plek was ons vertrouwd en er was geen angst.  De blauwe Vlaamse gaaien en de rode eekhoorns zouden spoedig komen; de eekhoorn was tam en vriendelijk. Je had noten in je zak en hij nam ze uit je hand; als de eekhoorn genoeg gehad had, zouden de twee gaaien langs de takken naar beneden wippen en hun schelden zou ophouden. En de dag begon.

Sensualiteit is heel belangrijk geworden in de wereld van het genot. De smaak neemt het voortouw en algauw vestigt zich de gewoonte van het genieten; en hoewel het misschien voor het totale organisme schadelijk is, het genot domineert. Het genot van de zintuigen, van sluwe en subtiele gedachten, van de woorden en beelden, die door de geest opgeroepen of met de hand gemaakt worden, wat de cultuur van de opvoeding is, het genot van het geweld en het genot van seks. De mens wordt naar de vorm van het genot gekneed en het hele leven, religieus zowel als anderszins, is het najagen ervan. De wilde overdrijvingen van het genot zijn het gevolg van moreel en intellectueel conformisme. Als de geest niet vrij en oplettend is, wordt sensualiteit een bron van verdorvenheid en dat is iets wat in de moderne wereld overal gebeurt. Het genot van geld en seks domineert. Als de mens tot een tweedehands wezen is geworden, wordt het tot uitdrukking brengen van sensualiteit zijn vrijheid. Dan is de liefde genote en begeerte. Georganiseerd vermaak, religieus of commercieel, draagt bij tot sociale en persoonlijke immoraliteit; je houdt op verantwoordelijk te zijn. Elke uitdaging beantwoorden is verantwoordelijk zijn, volledig toegewijd. Dat is niet mogelijk zolang opsplisten de aard van het denken is en het najagen van genot in al zijn opzichtige of meer subtiele vormen, de voornaamste drijfveer van het leven is. Genot is iets anders dan blijheid; blijheid en genot zijn twee totaal van elkaar verschillende dingen; het ene komt onuitgenodigd, het andere is gecultiveerd, aangekweekt. Het ene komt als het ‘ik’ er niet is en het andere is gebonden aan tijd; als het ene er is, is het andere er niet. Genot, angst en geweld gaan samen; het zijn onafscheidelijke metgezellen. Leren door observeren is handelen, het doen is het zien.

’s Avonds, toen de duisternis begon te vallen, hadden de Vlaamse gaaien en eekhoorns zich al te ruste gelegd. De avondster was net zichtbaar en aan het rumoer van de dag en van de herinneringen was een einde gekomen. De reusachtige sequoia’s waren bewegingloos. Ze zullen de tijd trotseren. Alleen de mens sterft, net als het verdriet dat dit met zich brengt.

Nieuwsbrief